
Al dagen hielden we het nauwlettend in de gaten en nu wisten we het zeker: dat eenden-ei moest geopereerd worden. Anders liepen de zaken verkeerd af.
Het was 1972 en hoog zomer. Ik was pas zeven jaar, maar wist zeker dat ik later zou trouwen met mijn buurjongen, Ronnie Bezembinder. Die zomer speelden we eindeloos bij de kikkerput. Het betrof een heel diepe, betonnen put op het land van boer Hilhorst. Het fascinerende van de put was dat je de kikkers wel vanuit de diepte hoorde kwaken, maar de beestjes nooit echt zag. Op onze tenen balancerend, gluurden we elke dag over de rand, maar al wat we zagen was kikkerdril. Dikke, grijsgroene klodders dreven in de betonnen poel en het was de kunst om daar onze zelfgemaakte fluimen aan toe te voegen. Hoe groter, hoe beter. Soms wisten we zoveel tuf te produceren dat onze witte fledders, vol kleine luchtbelletjes, duidelijk zichtbaar naast die van de kikkers bleven drijven. Dat te zien, gaf ons beiden een diepe voldoening.
Aan het eind van de middag deden we ons dagelijkse rondje in de bosjes. Daarin waren we niet de enigen. De bosjes op het land van boer Hilhorst hadden een bijna magische aantrekkingskracht op veel buurtkinderen. Het was dan ook machtig spannend om op je knieën achter elkaar aan te kruipen op de ‘paadjes’ die we zelf hadden gemaakt door eindeloos door het ondoordringbare woud te schuifelen. Boerenzwaluwen scheerden nerveus hoog boven ons hoofd en gaven de ene waarschuwing na de andere. ‘Doe het niet, doe het niet’, gierden ze uit. Maar we deden het toch. Als je dan je wang of een arm gemeen openhaalde aan een doornentak, leek de lucht even te stollen. De kikkers staakten hun gekwaak en de zwaluwen hielden triomfantelijk hun bek, daarmee hun ‘’zie je wel’ extra onderstrepend.
We werden op onze tochten door de bosjes vaak vergezeld door Francesca van Kommer. Ze zat één klas hoger dan ons en ik mocht haar niet. Ik verdacht haar ervan een oogje te hebben op mijn Ronnie Bezembinder. Bovendien was het een aansteller. Dat begon al met die naam. Wie heet er nou Francesca als je er gewoon uitziet als een Hollandse blonde plofkip? En welke ouders geven hun kind nou zo’n buitenlandse voornaam als je van achteren ‘van Kommer’ heet? Maar het ging verder. Als wij bijvoorbeeld een dood muisje vonden en controleerden of het wel echt dood was door er met een stokje tegenaan te porren, begon Francesca altijd meteen te gillen dat het zielig was. Met die rotstem van haar. Als Francesca er niet bij was, deed ik haar graag na. ‘Hou op Ronnie’, kirde ik dan, in de hoop dat Ronnie iets lulligs zou zeggen over mijn rivale. Maar tot mijn verontrusting deed hij dat nooit. Sterker nog: ik kreeg het gevoel dat hij dat gekir stiekem wel leuk vond.
Toen wij aan het eind van de zomervakantie het eenden-ei in de bosjes ontdekten, keek ik eerst over mijn schouders of Francesca niet in de buurt was. Daarna bekeken wij het ei geconcentreerd van alle kanten, zonder er overigens aan te komen. Dat mocht niet van Ronnie. ‘Als je aan een ei zit, wil de moeder het niet meer uitbroeden’, zei hij. ‘Hoezo niet?’, vroeg ik. ‘Nou gewoon. Dan ruikt het ei naar mens en dat wil die eend het niet meer.’
Dat leek ons voldoende reden om het ei even met rust te laten. We verlieten de bosjes, maar hielden vanaf een afstand urenlang in de gaten of de moeder er niet aankwam om te broeden. Maar er was geen eend te bekennen. De volgende dag sloegen we de kikkerput over en gingen meteen naar ons geheime eenden-ei. Het lag er precies zo bij als we het de vorige dag hadden achtergelaten. Nadat we er op onze hurken een tijdje zwijgend naar hadden zitten kijken, fronste Ronnie zijn blonde wenkbrauwen. ‘Ik denk niet dat die moeder nog terugkomt.’
We overlegden koortsachtig wat te doen. Haarfijn voelden we aan dat dit een zaak van leven en dood was. Desalniettemin besloten we uiteindelijk de boel nog één dag op zijn beloop te laten. Wie weet kwam de moedereend toch nog opdagen. Maar anders zouden we de volgende dag het ei moeten opereren. Dat leek ons de enige mogelijkheid om het leven in het ei te behoeden van de ondergang.
Ik was helemaal vol van het idee een kuiken te redden en maakte al plannen voor de toekomst. Wat zou een kuiken eten? Het zou vast wel hetzelfde voer lusten als we al in huis hadden voor Pietje, onze gele kanarie. Zou ik een doosje maken met een washandje erin om het beestje warm te houden? Ik had gehoord dat eenden heel trouw zijn. Stel je voor dat dit kuiken de hele dag achter me aan zou lopen en voor de school op me zou wachten tot ik uit was. Wat zou Francesca jaloers zijn. Van opwinding kwam ik bijna niet in slaap.
Vroeg gingen we op pad. De lucht trilde al van de hitte. Ik had het aardappelschilmesje van mijn moeder meegenomen en een nagelvijltje. Ronnie vervoerde een pincet in een zakje, om het niet kwijt te raken. Toen we in de buurt kwamen, kreeg ik even buikpijn. Misschien was het ei weg, of zat de moeder eend er opeens wél op te broeden. Nu het zo dichtbij was, wilde ik opereren ook. Maar gelukkig was er niets veranderd. We knielden bij het ei. Opeens verlegen met de situatie. We haalden onze operatiespullen tevoorschijn, maar wisten niet goed hoe we moesten beginnen. ‘Moeten we niet een kapje voor onze mond?’, vroeg ik. ’Hoezo?’ ‘Nou gewoon, dat hoort.’ Ronnie bleef even roerloos zitten. ‘Laten we nou maar wat doen. Straks gaat het kuiken net nu dood, omdat we te laat waren.’
We besloten als eerste het vijltje te gebruiken. ‘Als we een beginnetje hebben, kunnen we daarna het gaatje groter maken met het mesje’, zei ik wijsneuzig en tilde het ei voorzichtig op in mijn handen. Ronnie vijlde. Eerst heel zachtjes. Er gebeurde niets. Na een paar minuten vijlen, wisselden we van beurt. Ik besloot een andere techniek te gebruiken en legde me toe op één breed stukje van het ei. Na een tijdje intensief vijlen gloorde er iets wittigs. ‘Het vlies, ik zie het vlies!’ schreeuwde ik. ‘Leg het dan maar op de grond, dan gaan we nu echt opereren’, zei Ronnie plechtig. Ik voelde me vaag beledigd, want voor mijn gevoel zat de helft van de operatie er al op.
Uiterst geconcentreerd probeerden we met het pincet het vlies door te prikken. Om en om, want allebei wilden we de eer hebben het kuiken het eerst te zien. Weer waren we te voorzichtig. ‘Schiet nou eens op’ riep ik. ‘Straks stikt dat kuiken nog!’ Toen Ronnie’s pogingen wederom mislukten, trok ik driftig het pincet uit zijn hand en in één krachtige beweging doorboorde ik het vlies. Onmiddellijk kwam er een straaltje vloeistof uit het ei. We deinsden achteruit. Nooit eerder had ik zoiets weerzinwekkends geroken. De geur die uit het ei kwam, deed niet eens een poging ijl in de lucht op te lossen. Het greep ons meteen bij de kladden en bleef penetrant aan alles kleven: onze haren, onze kleren en onze handen. Ronnie kokhalsde en maakte aanstalten om op te staan. ‘Nee, blijf!’, siste ik. We mochten, nu we zo dichtbij waren, het kuiken niet in de steek laten. Terwijl ik probeerde zo min mogelijk te ademen, brak ik het ei doormidden. De geur bereikte nu ook de zwaluwen en de kikkers. Alles werd even stil, terwijl we naar het levenloze beestje keken dat kleverig uit het ei glibberde. In de verte leek het op een kuiken. Er was een aanzet tot vleugels en er was zoiets als een snaveltje. Maar daar had je het dan ook wel zo ongeveer mee gehad.
‘Het is dood! Jullie hebben een kuiken dood gemaakt!’ De stem van Francesca van Kommer doorkliefde de lucht. We waren zo geconcentreerd bezig geweest dat we haar niet hadden opgemerkt. ‘Dat ga ik zeggen’! riep Francesca. Waarna ze het op een lopen zette om de geur van het dode kuiken te ontwijken.
Twee dagen later begon de school weer. Ik was somber. De geur van de dood hing nog als een loodzware deken om me heen. In mijn eentje had ik het kuiken begraven, want Ronnie was achter Francesca aangerend en daarna had ik hem niet meer gezien. Normaal liepen we altijd samen naar school, maar nu was Ronnie nergens te bekennen. In de klas, bij de nieuwe meester, meneer De Vries, ging Ronnie meteen bij de andere jongens zitten.
Toen we ongeveer een uur in de klas zaten, ging de deur van ons lokaal open. Het was Francesca. Ze keek me triomfantelijk aan terwijl ze met dat aanstellerige stemmetje van haar zei: ‘juf Stienstra wil graag even met Conny praten. Mag Conny met me mee? ’
Een golf van consternatie ging door de klas. Wat was hier aan de hand? Dit was nog nooit gebeurd! Meester De Vries gaf een knikje en ik probeerde zo nonchalant mogelijk op te staan, maar een diepe blos op mijn wangen verraadde me.
In de klas van juf Stienstra heerste een onheilspellende stilte. Ik voelde me enorm te kijk staan. Alle kinderen keken me strak aan en hoewel ze maar één jaar ouder waren, leken ze me intimiderend groot. Juf Stienstra, een dik propje met kort haar en een diepe frons tussen haar ogen, kwam op me af en legde een hand op mijn schouder. Ik probeerde mijn trillende knietjes in bedwang te houden. ‘Conny’, zei juf Stienstra, ‘je weet vast wel waarom je hier bent.’ Ik schudde ontkennend mijn hoofd. ‘Dat valt me van je tegen. Goed, dan zeg ik het wel. Francesca heeft ons zojuist iets heel ergs verteld. Zó erg, dat we allemaal vonden dat we je erbij moesten halen. Jij hebt twee dagen geleden een eenden-ei uit een nest geroofd en het ei kapot gemaakt, waardoor het kuiken dood is gegaan. Ronnie Bezembinder was er ook bij en die heeft nog geprobeerd je tegen te houden. Maar dat haalde niets uit, want jij ging als een dolle tekeer. En nu mag jij vertellen wat je daarop te zeggen hebt.’
Ik bleef stil. Het suisde in mijn oren en ik voelde een traan langs mijn wang glijden, terwijl ik niet eens doorhad dat ik moest huilen. Ik probeerde wat te zeggen, maar het lukte niet. Juf Stienstra boog zich naar me toe. Haar gele paardentanden namen bijna een hapje uit mijn neus. ‘Ja, dan kun je nu wel huilen en zielig doen, maar dat had je beter eerder kunnen bedenken. Weet je voor wie het pas echt zielig is? Voor dat kuiken. Wij hebben hier respect voor mens en dier.’ Juf Stienstra ging rechtop staan en keek op me neer. ‘Ik weet dat het heel ongebruikelijk is, maar ik wil dat je strafregels schrijft. Vijftig keer ‘Wij hebben respect voor mens en dier.’ Ik overleg wel met meester De Vries wanneer het af moet zijn. En ga nu maar terug naar je klas.’ Vlak voor ik de klas van Francesca verliet, keek ik haar aan. Ze keek volmaakt onschuldig terug en knipperde met haar hemelsblauwe ogen.
Ik ging niet terug naar de klas. Ik durfde niet. De schaamte was te groot. Ik liep de school uit en ging rechtstreeks naar de kikkerput. Ik had geen idee hoe lang ik daar had gezeten, maar toen mijn moeder me uiteindelijk kwam halen, was ze woedend. ‘Kind toch. Wat haal je nou weer uit. De school heeft gebeld dat je zoek was. En dat je een kuiken hebt vermoord. Wat bezielt je? Ben je helemaal gek geworden? Ik heb uren lopen zoeken. En nu naar huis. Hup!’
Die avond moest ik zonder eten naar bed. Een week later had Ronnie Bezembinder verkering met Francesca van Kommer.
Goed Conny! Het is net een film…zo beeldend geschreven. Stomme trut, die Francesca!