
Op 28 juni 1979 zagen mijn zus en ik de achterlichten van de laatste bus naar huis nog niet de hoek omzeilen, of er stopte al een auto.
In eerste instantie hadden we niet eens door dat ons een lift aangeboden werd omdat we nog als paarden stonden na te hijgen van ons vergeefse sprintje. Er werd een raampje omlaag gedraaid. Iemand riep iets. We verstonden het niet en haalden onze schouders op. ‘Ik zeg: motte de deretjes nog mjee ja of njee. Instjappe dan, ik gaaj nuj rije gjodvergjeme.’ Waren we maar niet ingestapt.
Middernacht
Maar dat deden we dus wel. Het was inmiddels al bijna middernacht, pikkedonker en twaalf kilometer naar huis lopen was geen aantrekkelijke optie. Net zo min als met deze kerel meerijden, bleek meteen nadat we waren ingestapt. Een bedwelmende ammoniakgeur drong scherp onze prille neusgaten binnen. Blijkbaar snoven we zo luidruchtig dat onze gastheer meteen het mysterie ontrafelde. ‘Ja deretjes, jullie zitten mej ’nen echte kjippesjlachter in de auto. K’het vandoag wel djuzend kjippetjes de njek omgedraaijd. Dan kjun je doarna boene wat of djat je wille, moar da goat njiet meer van oew gjereedsjap af.’ Onze bestuurder lachte kakelend en stak zijn kleine handjes in de lucht. Ik voelde hoe de haartjes op mijn armen recht overeind gingen.
Adamsappel
Mijn zus zat op de achterbank van de auto, ik voorin. In het spaarzame licht probeerde ik te zien wie ik naast me had. Onwillekeurig wreef ik over mijn armen. ‘Hejjet kjoud deretje? Je krieg et zo vanzjelf warm. Wat ek je brom!’ Weer dat kakelende lachje. De puntige adamsappel van onze gastheer wipte op en neer in zijn schrale nek. De man was mager, en zo klein dat hij op een extra kussen zat, zag ik nu. Hij had een wijde, korte broek aan en zelfs in het donker waren de kronkelige haren op zijn pezige beentjes onmiskenbaar. Ik voelde hoe mijn zus onrustig heen en weer schoof op de achterbank. Ik trok mijn korte rok zo ver mogelijk naar beneden en onze gastheer trok op.
Goeie vraag
‘Woar hadde de deretjes hjeen gewild?’ Zijn vraag bleef pijnlijk in de lucht hangen. Wilden we echt dat deze malloot ons naar huis bracht? ‘Waar moet u zelf heen meneer?’ Goeie vraag van mijn oudere zus. Maar het maakte geen indruk. ‘Och, deretje, ik hoef njooit ergens hjeen. Alle gjekheid op een stjokje: ik rij groag een stjukje om voor een poar leuke deretjes. Zusjes zjeker?’ Ik hakte de knoop door en gaf het adres van een boerderij aan de rand van het dorp waar we woonden. Misschien konden we daar uitstappen. Het laatste stuk naar huis lopen leek opeens veel aantrekkelijker. De man was ondertussen een onsamenhangend verhaal begonnen. Ik probeerde hem te verstaan, maar ik begreep er niks van.
Kippenborstje
‘Dus ik zjeg: uut wjelke stal kom jie dan, deretje, djat je denke djat ik alles zjomaar gratjis doe. Die meidjes, eerlijk wjoar, ze kjenne zo ondjankbaar zjijn. Hej? Wat vin jie doar nou vjan?’ De man draaide zijn kippenborstje een stukje naar me toe. Zijn adamsappel ging als een dolgedraaide lift op en neer. Ik mompelde iets instemmends. Dat deed onze gastheer goed, maar niet voor lang. Hij sloeg met zijn handje op het stuur. ‘Vjorige week ha’k er eentje, mjan, mjan, dat wjas me wat! Die was heulemoal de wjeg kwiet. Ha’k gjodvergjeme een half uur meej rondgereeje. Ik zjeg: zo, nou is ome Gjerrit oan zet, krieg ik me tjoch een oplawoaj. De honden lusse dj’r geen broad vjan, eerlijk woar.’
Kruis
Ondertussen waren we al bijna bij de boerderij die ik had doorgegeven. ‘Ome Gerrit’ had het ook door en zette totaal onverwacht zijn auto aan de kant van de weg. Hij draaide zich naar mijn zus op de achterbank die bang terugdeinsde. ‘Jullie bjenne lieve deretjes. Wa zjak d’r van moaken, dat bietje bjenzine? Doar mot Gerrit njiet al te mjoeilijk over doen. Moar ja, Gerrit mot ook oan ze gjereedsjap denke.’ Terwijl onze bestuurder zijn ijzingwekkende lachje weer inzette, wreef hij over zijn kruis. Razendsnel legde hij vervolgens zijn hand op mijn been.
Achterband
‘Ek wjeet et gjoed gemoak: bie joe goat Gerrit d’r effekes in en je zus moak et karwjei af.’ En dat deed mijn zus. Met verve. Zo hard ze kon sloeg ze Gerrit vanaf de achterbank op zijn bijna kale kop. Bij de tweede ‘gjodvergjeme’ sloeg ze nog een keer en riep: ‘rennen!’. Ik kwam bij positieven, rukte de deur open en struikelde de auto uit. Daarna vloog ik om de auto heen en sleurde mijn zus eruit, die nog steeds aan het beuken was. Samen renden we het weiland in en verstopten ons in het lange gras. Vanaf een afstand hoorden we Gerrit vloeken, zagen hem om zijn auto heenlopen en tegen de achterband trappen voor hij instapte en verdween.
Lol
We vertelden nooit iets over het voorval aan onze ouders, hadden samen stiekem lol om Gerrit en pas vele jaren later bedachten we dat we deze gek best hadden kunnen aangeven bij de politie.
Jezus wat een engerd was wel heel beeldend beschreven , desondanks toch erg moeten lachen om dit verhaal al had t wel heel anders kunnen aflopen.